De idyllische wereldjes van Dineke Oosting
Kunstenaar Dineke Oosting is een meester in het creëren van wereldjes. Deze hebben steeds een wat andere verschijningsvorm, worden via verschillende media gecommuniceerd maar hebben als gemene deler dat ze een toevluchtsoord voor dromen en fantasieën vormen. De werken ademen veel vrijheid en roepen naast vertedering ook humor op.
Toen ik voor het eerst haar werk “Tuppercity” (Plastic Stad, 1996) zag moest ik meteen terugdenken aan mijn doos met gekleurde plastic bouwstenen waar ik vroeger uren mee kon doorbrengen. Deze kleurige metropool, gebouwd uit allerlei tupperware materialen, thermosflessen en andere plastic gebruiksartikelen, ontvouwde zich op een lange vensterbank in een van de lokaalruimtes van kunstinitiatief Niggendijker (Groningen) aan de blik van de kijker. Dit dichtbebouwde langwerpige oppervlak met veel hoogbouw wordt bevolkt door talloze nijvere menselijke figuurtjes, afkomstig uit de modelbouw, die allen in hun dagelijkse beslommeringen verdiept zijn. De metropool is op dezelfde wijze gebouwd zoals velen van ons dat vroeger deden met niet alleen blokken, maar ook plastic gebruiksartikelen. Het principe van de stapeling en groepering van identieke vormen speelt hierin een grote rol. “Tuppercity” heeft de uitstraling van een grote stad, maar is in haar fysieke hoedanigheid klein. Zeker als je haar aanschouwt tegen een achtergrond met hoge monumentale ramen zoals Niggendijker die heeft. Opvallend is dat dit werk naast haar speelse karakter ook duidelijk esthetische kwaliteiten heeft. Vooral de veelheid aan en de frisheid van de kleuren, maar ook de vormverhoudingen springen in het oog. Het licht dat via de ruime ramen naar binnen stroomt versterkt deze dimensies binnen het werk nog. Een en ander verraadt de achtergrond van Oosting die op Kunstacademie Minerva in Groningen zich geruime tijd met schilderen heeft beziggehouden. Ze was toen al geïnteresseerd in visuele patronen: patronen in pakpapier of behang, maar ook die in schilderijen of fotografie te lezen zijn. Oosting is dus geboeid door geschematiseerde werkelijkheden: realiteiten die gereduceerd worden tot kleur en vorm en zeer elementair in hun verschijning zijn. Aan de basis van “Tuppercity” ligt bijvoorbeeld de waarneming van rijen plastic gekleurde bekertjes in winkelschappen ten grondslag.
Een ruimtelijk werk met de titel “Landschap” heeft elementen uit het Italiaanse landschap als uitgangspunt. De vormgeving hiervan is geïnspireerd door de landschappen met bebouwing in 15e eeuwse Italiaanse historieschilderijen. Oosting presenteerde bij haar afstuderen aan Academie Minerva in 1995 een grote ronde bak, geschraagd door een tafel, met daarin een stapeling stenen omgeven door een haag van plantjes en cactussen. Op de stenen berg was een verzameling kleurige kartonnen huisjes en torentjes geplaatst. Daartussenin stonden, als hedendaagse toevoeging, lantaarnpaaltjes. Oosting schetst hier, in miniatuurformaat, een voorstelling van een landschap zoals deze in de 15e eeuwse Italiaanse schilderkunst regelmatig figureert. De schilderkunst van de 15e eeuw en in de Nederlanden ook van de 16e eeuw kent een vormgeving van het landschap die ons nu regelmatig met vertedering vervult. Werken van Brueghel de Oudere, Jeroen Bosch en Quinten Matsys laten ‘miniatuurwerelden’ zien. De opbouw van hun schilderkunstige voortstellingen is in onze hedendaagse ogen nog niet ver ontwikkeld en geeft ons associaties met o.a. werelden die we in de speelgoedwinkel tegenkomen. Deze kunsthistorische werken laten, met alle respect natuurlijk, binnen onze huidige receptie zeer schetsmatige realiteiten zien. Het zijn de werkelijkheden die Oosting sterk aanspreken en die haar terugvoeren naar haar eerste waarnemingen. Indrukken die je in je kindertijd opdoet breien patronen in je waarneming gedurende je verdere leven. Je vroegste waarnemingen zijn zo indringend dat ze van grote waarde zijn, maar ze zijn per definitie gerelateerd aan kleine werelden. Speelgoed is natuurlijk het beste instrument om vat te krijgen op de werkelijkheid. Met behulp van het spelen met attributen die de grote wereld spiegelen leren we haar te beheersen. Oosting laat ons via haar werk opnieuw kennismaken met de kleine universa waar we mee groot geworden zijn en prikkelt zodoende onze verbeelding en roept gevoelens van vrijheid op. Een werk dat naar mijn inzicht symbool staat voor de waarde van onze vroegste waarnemingen en alles wat dit aan verbeelding opriep is “Neue Welt” (2001). Onder een glazen stolp bevindt zich een kleine berg van papier-maché, bedekt en omringd met kleine plastic bloempjes en plantjes, een konijntje en twee astronautjes (Playmobilfiguurtjes). Dit fantastische wereldje bracht je verbeelding vroeger op hol en vormde het brandpunt van allemaal wilde verhalen en fantasieën. Het is of Oosting met dit werk een pleidooi voert voor het koesteren van een dergelijke openheid en verbeeldingskracht en dus voor het goed conserveren hiervan.
“Insel I, II en III” (2001) zijn kleine, op wieltjes beweegbare platformen (gemiddeld 27 x 60 x 35 cm) waarop met plastic en hout wonderlijke wereldjes zijn geconstrueerd die in hun verschijning het midden houden tussen een ouderwets pretpark en het expositieterrein van een wereldtentoonstelling. Het zijn daarmee oorden op microformaat waar onze verbeelding en verbazing vrij spel hebben. Hun mobiliteit doet vermoeden dat ze een oproep doen aan hun beschouwers tot constant beweeglijk, fantasievol en vrij denken.
Werk van Oosting bevat veel humor. Zo zijn er haar keramische landschappen “Eiland I” (1999), “Eiland met bomen” (1999) en “Landschapje aan de muur” (2000) (muurobject bij een particulier in Groningen) die zowel entourages voor de Thunderbirds als de Flintstones zouden kunnen zijn. Het zijn niet bepaald verfijnde landschappen, maar in hun grove en onbeholpen accentuering (bulten, schelpen en bloemen) hebben ze een sterk komische werking. Ook zijn er de fotowerken die registraties vormen van ‘geanimeerde’ werelden. Miniatuurfiguurtjes (afkomstig uit modelbouw) zijn bezig een meloen te betasten. “Hij is rijp” (1999) is de conclusie van een van de werkmannetjes. Hij verhoudt zich tot de meloen als een bergbeklimmer ten opzichte van een reusachtige rots. Twee ijverige poetsvrouwtjes worden in het fotowerk “Schrobben” (1999) betrapt tijdens het schoonmaken van de afvoer van een gootsteen. “Flips” (1999) toont een optocht van wokkels op stokjes naar een rode teil.
Deze fotowerken tonen een wereld die doet denken aan die van het Zwitserse duo Peter Fischli/David Weiss. Deze kunstenaars spelen een ingenieus spel met allerlei alledaagse objecten. Deze worden door hen in een dusdanige constellatie geplaatst dat ze hun vertrouwde identiteit verliezen om vervolgens te transformeren naar zetstukken in een bizarre, speelse werkelijkheid. Dit transformatieprincipe hanteert Oosting niet alleen in haar fotowerken. Ook in “Tupper City” of “Insel I, II en III” worden plastic gebruiksvoorwerpen zo ten opzichte van elkaar opgesteld dat ze hun eigenlijke functie verliezen om vervolgens een geheel nieuwe identiteit aan te nemen.
Zeer recent (maart/ april 2002) heeft Oosting in een stijlkamer van Kunstlievend Genootschap Pictura te Groningen een aantal geassembleerde gebouwtjes, op schaal, (“In Holland staat een huis”, 2002) geëxposeerd. De gebouwtjes, die qua stijl sterk doen denken aan de utopisch getinte modernistische architectuur van de jaren 20 van de vorige eeuw, zijn uit o.a. afvalhout, fruitkistjes, vergieten, een tijdschriftenstandaard, een rieten korf etc. vervaardigd. Ze staan te pronken op een bont tapijt onder een kroonluchter en men kan ze van afstand, vanachter zo’n museumkoord dat toeschouwers van dure kunstwerken scheidt, bewonderen. Je kijkt als toeschouwer op ze neer en ervaart de relativerende werking die van ze uit gaat optimaal. Hoogdravende ideeën over kunst en architectuur lijken op deze wijze mild geïroniseerd te worden. Het werk heeft echter niet alleen deze kwaliteit. Het geheel straalt, net zoals veel ander werk van Oosting, door gebruik van vorm en kleuren ook zinnelijkheid uit.
Lichtvoetigheid is een belangrijke kwaliteit binnen het werk van Oosting, maar een zekere melancholie schuilt er zeker ook in. Met name werken die tijdens de werkperiode in het Künstlerhaus Schloß Balmoral in Bad Ems zijn ontstaan verraden naast hun frivole karakter ook een tragische zijde. Deze ambivalentie is reeds zichtbaar in het fotowerk “Witte Bomen” uit 2000. In dit werk is, in tegenstelling tot het eerdere werk, niets geënsceneerd. Het vormt de registratie van een boomgaard, ergens in Midden Europa, waar de boomstammen wit geverfd zijn. De kleur wit kan geconnoteerd worden aan gevoelens van geluk en vredelievendheid. Toch is het onduidelijk waar het wit hier voor staat. Misschien voor de verwijdering van deze bomen? Zijn ze misschien ziek en gebrandmerkt? Heeft deze op het eerste gezicht poëtische werkelijkheid een zwart randje?
Tijdens het verblijf in Bad Ems maakte Oosting het werk “Bad Süß” (2001, 28 x 240 x 60cm). Op een robuuste rechthoekige tafel is een archetypische stad gebouwd. Deze keer echter niet uit gekleurd plastic, maar uit louter zoetigheid. Allerlei soorten gebouwen zijn uit koekjes, uit cake, uit bonbons, marsepein en allerhande snoepjes vervaardigd. Inspiratie voor dit werk werd, zoals vaker bij Oosting, door jeugdervaringen geleverd: in dit geval veel bezoekjes aan Duitse banketbakkerijen.
“Bad Süß” oogt verleidelijk en roept onmiskenbaar weer associaties op met de overzichtelijke werkelijkheden van onze jeugd. Prikkeling van de verbeelding en gevoelens van vrijheid worden ook door dit werk opgeroepen. Maar voor hoe lang? Fysieke schoonheid vergaat! Herinneringen vervliegen ook!
Blijkt de ideale wereld die velen tijdens hun jeugd kenden toch wel heel kwetsbaar? Oosting lijkt de bouwstenen voor een goed bestaan hier een beetje te laten verbrokkelen. “Bad Süß” kan door de menselijke eetlust in een hap aangetast zijn. De zoete stad zal in haar geheel op organische wijze vergaan en de idylle van haar bestaan zal dus kort zijn. Hetzelfde geldt voor de “Zuckerberg” uit 2001 of in uitgesproken zin voor “Ein Berg zum Essen” (2001, 50 x 60 x 50cm.). Dit laatste werk bestaat uit cake met chocolade en poedersuiker en wordt door Oosting voor een bijeenkomst met regionale hoogwaardigheidsbekleders in Bad Ems bereid. De schone werkelijkheid van deze werken is maar van korte duur en dus uitermate vergankelijk.
Deze twee laatstgenoemde bergen doen me in hun vorm sterk denken aan de Toren van Babel, zoals deze door bijvoorbeeld Pieter Brueghel de Oudere in de 15e eeuw is geschilderd. Ook een andere door Oosting gemaakte berg uit papier-maché “Berg und Autobahn” (2001, 119 x 380 x 360 cm) heeft deze karakteristieke vorm. Deze berg is beplant met plastic boompjes, wordt omgeven door houten elektriciteitsmasten en omcirkeld door een slingerende autosnelweg op hoge staanders. De Toren van Babel wordt door sommige kunstenaars afgebeeld met een om de toren cirkelende weg. Deze Toren werd door de mensen gebouwd zodat ze tot in de hemel konden reiken. God strafte hun hoogmoed door hun taal te verwarren zodat niemand elkaar meer begreep.
Wellicht is het zo dat de idyllische realiteiten, waar Oosting in haar werk naar verwijst, bedrieglijk zijn en ons wel eens op een dwaalspoor kunnen brengen. Toch is haar visuele taal zo helder en de verbeelding aanwakkerend dat niemand zich door deze overpeinzingen moet laten ontmoedigen.
Dineke Oosting is iemand die erg van kijken houdt. Daarom moet er door ons volop genoten worden van de door haar voorgetoverde visueel prikkelende en fantasievolle werelden. En ze kunnen zo nu en dan ook nog lekker zijn.
David Stroband.